Lilianne Ploumen

Lilianne Ploumen (spreek uit: Ploemen) is minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ze komt uit een warm, inspirerend melkboergezin uit Maastricht. Over geloof, ambities, privé en werk – en over missiewerk.

Inspiratiebronnen

‘Ik vind dat altijd een moeilijk punt. Ik ben niet zo van de helden en de heldinnen. Nou ja, als het moet: Tony Blair, die een geheel nieuwe weg insloeg in de linkse politiek – de Tony Blair van voor de Irakoorlog hè! Hillary Clinton, oh ja, zeker. Als minister van Buitenlandse Zaken was ze echt een voorbeeld voor me. Iemand die zich nooit in haar eigen gelijk opsloot, maar met alle partijen, waar ook ter wereld, het gesprek aanging, altijd het engagement zocht. En Madeleine Allbright, die beroemde zin van haar: ‘Er is een speciale plek in de hel voor vrouwen die andere vrouwen niet helpen.’ Niet te vergeten: Marjan Sax, de vrouw die Mama Cash oprichtte, de organisatie die overal ter wereld vrouweninitiatieven ondersteunt en waarvan ik directeur ben geweest. Een heel bijzonder iemand van wie ik erg veel heb opgestoken. Klein voorbeeld. Als je ergens een praatje moet houden en te laat binnenkomt, dan hebben vrouwen nogal eens de neiging om te denken: ik moet eigenlijk op de eerste rij maar ik wil geen gedoe, ik ga wel achteraan zitten. Marjan leerde me: ‘Nee, nee zeg! Het is juist goed dat je laat zien dat je er bent! Dat ze voor jóú komen!’ Maar mijn belangrijkste, grootste inspiratiebronnen waren en zijn mijn vader en mijn moeder. Geen twijfel mogelijk.’

Maastricht

‘Daar ben ik geboren en getogen en kom ik nog zeer regelmatig. Ik kom uit een warm, gezellig gezin. Ik ben de oudste; ik heb nog een broer en een zus. Wij woonden in het huis dat mijn opa en oma bouwden toen ze gingen trouwen; een echt familiehuis dus. Mijn grootouders waren landbouwers en elke keer als er een kind bijkwam werd er een kamertje aan dat huis gebouwd. Mijn ouders trokken erin, wij groeiden erin op. Een jaar of vijf geleden zijn mijn ouders daar weggegaan, naar een bejaardentehuis; het huis werd verkocht. Ik keek erg tegen dat moment van verkoop op, omdat het zogezegd toch de plattegrond van mijn jeugd was. Maar het was uiteindelijk lang niet zo emotioneel als ik had gevreesd. Toen mijn ouders eenmaal ergens anders woonden, viel de betekenis van dat huis ook deels weg. Ik ging nog weleens op bezoek bij de nieuwe bewoners van dat huis, samen met mijn vader. Mijn vader overleed in 2012, mijn moeder twee jaar eerder, in 2010. Mijn moeder was 80, mijn vader was 87.’

Melkboer

‘Mijn vader was melkboer. Maar wij zeiden in het gezin altijd: wij zijn allemaal melkboer! Hij had de hulp van ons allemaal nodig om de kost te verdienen. En het leuke ervan is dat je dan als gezin heel veel dingen samendoet. We verkochten aan huis – hoewel we niet echt een winkel hadden – en mijn vader had eerst één wijk, toen twee en later drie. Dat moest, steeds meer wijken, om het hoofd boven water te kunnen houden. Wij gingen altijd mee. Gezellig met vader op pad. Ik heb daar heel goede herinneringen aan. Maar het is ook op een andere manier belangrijk voor me geweest, voor later, voor nu. We kwamen bij arme gezinnen, hele arme gezinnen, rijke gezinnen, hele rijke gezinnen. Als kind van een middenstander leer je je aanpassen – aan je klanten, aan Jan en alleman. Je leert omgaan met mensen en contact maken. Dat heb ik dan ook al mijn hele leven: ik pas me altijd snel aan, voel me altijd meteen thuis; in een nieuwe stad, in een nieuw land, in een nieuwe baan, eigenlijk overal. Ik maak, dankzij mijn ouders, heel makkelijk en snel contact. Je leert luisteren; je leert je te verplaatsen in mensen. Alleen al daarom waren mijn ouders zulke belangrijke inspiratiebronnen.’

Katholiek

‘Mijn ouders waren zeer katholiek. Ze stemden, vanzelfsprekend, KVP. Ik ben ook katholiek, maar wel anders. Ik zeg over mezelf altijd dat ik een huis-, tuin-, en keukenkatholiek ben. Met het Vaticaan heb ik niet zoveel, nee. Maar ik heb absoluut geen afstand van het geloof genomen en ik heb er ook geen vervelende herinneringen aan, integendeel. Het hoort heel erg bij wat onze ouders aan ons hebben meegegeven – dat je er bent om te zorgen voor anderen. Als dat wat hoogdravend klinkt, nou, dat moet dan maar.’

Moeder

‘Mijn moeder had heel graag de verpleging in gewild maar doorstuderen was gewoon ondenkbaar. Ze moest, net als mijn vader, op haar twaalfde van school af om mee te helpen in het boerenbedrijf. Ze heeft zich daarbij neergelegd maar besloot ook dat haar kinderen alles mochten doen, alle kansen moesten krijgen om de wereld te ontdekken. En samen met mijn vader heeft ze ons ook álle kansen gegeven. Wij zijn alle drie gaan studeren. Bijzonder toch? Dat ouders die niet die kans hebben gehad er alles aan doen om hun kinderen dat wel te laten ontdekken?’

Ambitie

‘Ik was van jongs af aan al ambitieus. Niks mis mee. En ik was al jong actief, activistisch, links van het midden. Ik zat onder meer in de leerlingenraad en discussieerde volop met mijn ouders en broer en zus. En ik droomde: ik wilde de wijde wereld in, reizen, mensen helpen, het verschil maken. Ook die missiegedachte heb ik van huis uit meegekregen. Er was een tijd dat ik onderzoeksjournalist wilde worden, de toentertijd wereldberoemde journaliste en schrijfster Oriana Fallaci was mijn grote heldin.’

Rotterdam

‘Ik ging maatschappijgeschiedenis studeren, aan de Erasmusuniversiteit. Ik vond het gewéldig! Vooral de anonimiteit van de grote stad vond ik heerlijk. In Maastricht ben je toch altijd het zusje van je broer of de zoon van je vader. En Rotterdammers zijn heel direct, net als ik. Ik houd daar ook van: niet om de zaken heendraaien. Het was wel even wennen af en toe; het is ook wel een harde stad. Ik woonde een tijdje aan een kade in Rotterdam-West. Daar kwam ik elke dag twee mannen in dure bontjassen tegen. En op een dag niet meer. Ze waren omgebracht. Ik werkte erg hard, toen al. Ik ben een beetje een workaholic; nou ja, misschien wel een beetje veel een workaholic. Naast mijn studie werkte ik in een buurthuis in Crooswijk. Ook een soort missiewerk, ja. Ik gaf taalles aan Marokkaanse en Kaapverdische vrouwen en organiseerde allerlei dingen voor kinderen die het niet makkelijk hadden. Het waren de jaren tachtig; de jeugdwerkloosheid was enorm. Beetje een treurig decennium. Maar ik kreeg een baan – niet waar ik voor was opgeleid, maar dat lukte bijna niemand in die tijd.’

‘Geen kantoorpolitiek: dat wens ik iedereen toe’

Missie

‘Ik ging werken bij het Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek. We deden psychologisch marktonderzoek voor de overheid en voor grote bedrijven. Je leert heel veel sectoren kennen – en heel veel van mensen. Het was een relatief klein bedrijf met hoge standaarden en, erg plezierig, geen kantoorpolitiek. Geen kantoorpolitiek: dat wens ik iedereen toe. In die tijd heb ik in de avonduren alles bijgeleerd op marketinggebied. Nee, ik vond dat geen enkel probleem: je móét blijven investeren in jezelf. En wat ik toen merkte: bij ontwikkelingsorganisaties was echt behoefte aan de marketingcompetentie die ik onder de knie kreeg. Ze wisten wel hoe ze waterputten moesten slaan, maar hadden geen idee hoe ze mensen daaraan bij konden laten dragen. Die kennis hadden ze hard nodig. Ik ging werken voor Plan, de koepelorganisatie van Foster Parents; eerst in Amsterdam, vervolgens in Londen. Met de fiets naar Zestienhoven, vliegtuig in en vervolgens in Londen met de bus naar werk. Ik had mijn missie gevonden.’

Kinderen

‘Mijn oudste kind is geboren in 1993. De tweede is van 1995. We kunnen het ons nu niet goed meer voorstellen, maar in die tijd was het echt een beetje een waagstuk als je voorstelde om parttime te gaan werken; dat kon zomaar het einde van je carrière zijn. Ik heb niet altijd fulltime gewerkt, maar wel vaak, en ik was vaak ook ’s avonds op pad. Die combinatie werk-privé is nooit een probleem voor me geweest, maar er zijn wel een paar voorwaarden. Het helpt als je de baas bent over je eigen agenda. En wat natuurlijk helpt en wat het ook leuk maakt: dat je het samen doet met je partner. Als een van de partners zich eraan onttrekt wordt het ingewikkeld. We betaalden ons blauw aan de kinderopvang, en in de sector waarin ik werkte waren de salarissen ook niet bepaald hoog. Maar het argument: waarom heb je een baan als zowat je hele salaris naar de kinderopvang gaat – vond ik absoluut niet relevant. Ook een voordeel: na een week hard werken stond ik op zaterdag langs het sportveld de kinderen aan te moedigen. Dat relativeert wel lekker.’

Cordaid

‘Daar was ik directeur van. Een grote, gerenommeerde ontwikkelingsorganisatie – van huis uit katholiek. Erg herkenbaar voor me. Ik trok de wijde wereld in. De les van mijn ouders – geloof houdt in dat je het goede voor anderen moet doen – kwam ik overal tegen in de praktijk. In Zuid-Soedan bijvoorbeeld, waar vijf Italiaanse zusters ondanks de verschrikkelijke oorlog gebleven waren en een school en een ziekenhuisje in de moeilijkste omstandigheden draaiende hielden. We kunnen allemaal het verschil maken. Soms een klein beetje, stap voor stap, maar het kan. Ik háát cynisme.’

Amsterdam-West

‘Op een gegeven moment vonden wij het wel mooi geweest in Rotterdam. We gingen naar Amsterdam, huurden een huis in West, eens kijken of het beviel. Het beviel zéér. Vlak bij Schiphol, heel fijn als je veel reist. Er wonen taxichauffeurs, ministers, autochtonen, allochtonen; het is een erg gemêleerde buurt met mensen die hun best doen het met elkaar te rooien. Daar houd ik van.
Ik werd pas erg laat politiek actief. In 2006 werd ik gevraagd voorzitter te worden van de commissie die kandidaten zou voordragen voor ons stadsdeel. Leuke opdracht: wat voor type mens heeft deze buurt nodig? Ahmed Marcouch kwam op de eerste plaats, hij werd onze lijsttrekker. Nee hoor, ik heb hem niet ontdekt. Dat wordt wel gezegd, maar het is niet zo. Hij heeft zichzelf ontdekt. Maar ik heb me er wel erg voor ingezet dat hij nummer 1 zou worden, ik geloofde helemaal in hem en waar hij voor stond en staat: als er problemen zijn, laten we ze dan op tafel leggen en alsjeblieft niet bedekken met een mantel van tolerantie die eigenlijk alleen maar verstikt. Zo denk ik er ook over.’

Stijl

‘Mijn uitgangspunt: niks lost zich vanzelf op. Je moet praten, overleggen, luisteren. In Maastricht spannen mensen zich in om aardig te zijn tegen elkaar, om aardig gevonden te worden. Heb ik niets op tegen, zolang er maar niets verdoezeld wordt. Ik zeg wat ik vind en wil. Dat doe ik duidelijk maar ook vriendelijk; die combinatie, dat kan hoor, heel goed zelfs. Dat is mijn stijl.’

‘Mensen zeggen: u koopt zeker nooit meer kleren uit Bangladesh? Dat is echt te simpel geredeneerd’

Rana Plaza

‘In die fabriek in Bangladesh kwamen twee jaar geleden meer dan duizend mensen om het leven. Afschuwelijk. Een enorme schande. Er werden kleren gemaakt voor de Europese markt. Onder echt afschuwelijke arbeidsomstandigheden.’ Als ik winkel, let ik op de labels, absoluut. Maar waar let je dan precies op? Mensen zeggen: u koopt zeker nooit meer kleren uit Bangladesh? Dat is zeker niet waar, en ook veel te simpel: in Bangladesh hebben vier miljoen mensen werk omdat wij die kleren dragen. Maar er is nu een akkoord voor betere arbeidsomstandigheden daar en ik houd wel bij welke merken dit akkoord hebben ondertekend. En ik zie heel veel kledingfabrieken – in Bangladesh, in Pakistan, in Marokko – dus ik weet wat er speelt. Ik spreek ook veel met bedrijven en grote inkopers; onlangs nog met WalMart, Amerika’s grootste keten en de derde grootste werkgever ter wereld. Als WalMart een centimeter de goede kant op beweegt, wat nu gebeurt, dan begint het op te schieten. We maken echt stappen. Mode, kleding is belangrijk; ook voor mij hoor, zeker. Maar niet, nooit, ten koste van die mannen en vrouwen en vooral die kinderen daar.’

Ontwikkelingssamenwerking

‘Dat ‘softlinkse’ ligt me niet zo. Ik vind dat ondernemen en ontwikkelingshulp vaak heel goed kunnen samengaan. Móéten samengaan. Dat vind ik niet alleen; de meeste landen die ik bezoek vragen daar ook om. Wel is er een beperkt aantal landen, zoals Afghanistan en Irak, waar ‘hulp en handel’ nog niet van toepassing is. Omdat ze eerst min of meer vanaf de grond moeten worden opgebouwd. Dan is het belangrijk om een regering te helpen om instituties te vestigen, om daar geld voor vrij te maken, bijvoorbeeld voor behoorlijk bestuur, onafhankelijke rechtspraak, het verbeteren van vrouwenrechten. Die instituties vormen immers de basis voor verdere ontwikkeling, waarbij handel en investeringen onmisbaar zijn. Uiteindelijk moeten landen en mensen zichzelf ontwikkelen. Alleen dan komt er iets structureels van de grond en kun je het hogere doel bereiken: iedereen de baas over zichzelf.’

‘Ik heb volop kansen gekregen en kansen gepakt’

Doel

‘Ik wilde de wijde wereld in, mensen helpen, een beetje het verschil maken. Ik heb volop kansen gekregen en kansen gepakt. Ik heb niet zoveel te mopperen op het leven.’

CV: Van Maastricht via de wijde wereld naar Den Haag

Lilianne Ploumen (1962) werd geboren in Maastricht, waar ze het atheneum doorliep. Daarna vertrok ze naar Rotterdam, voor een studie maatschappijgeschiedenis aan de Erasmusuniversiteit. Nog tijdens haar studie werd zij sociaal-cultureel werker in Clubhuis ’t Vooronder in Rotterdam-Crooswijk. Haar eerste echte baan was bij IPM, het Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek. Daarna was ze werkzaam voor onder meer Foster Parents en Mama Cash, waarvan ze ook directeur was. Later was ze ook directeur van de ontwikkelingsorganisatie Cordaid. In 2003 werd ze lid van de PvdA, de partij waarvan ze van 2007 tot 2012 voorzitter was. Sinds november 2012 is zij minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zij woont met haar partner en twee kinderen in Nieuw-Sloten, in Amsterdam-West.

Laatste nieuws